| reculer (v) [se retirer] - aies reculé
- aient reculé
- recules
- reculent
| | teruggaan (v) [se retirer] - teruggegaan
- gaat terug
- gaan terug
- gingen terug
- ging terug
| |
| reculer (v) [effroi] - aies reculé
- aient reculé
- recules
- reculent
| | terugdeinzen (v) [effroi] - teruggedeinsd
- deinst terug
- deinzen terug
- deinsden terug
- deinsde terug
| |
| reculer (v) [effroi] - aies reculé
- aient reculé
- recules
- reculent
| | terugschrikken (v) [effroi] - teruggeschrikt
- schrikt terug
- schrikken terug
- schrikten terug
- schrikte terug
| |
| reculer (v) [général] - aies reculé
- aient reculé
- recules
- reculent
| | terugtreden (v) [général] - teruggetreden
- treedt terug
- treden terug
- traden terug
- trad terug
| |
| reculer (v) [raison] - aies reculé
- aient reculé
- recules
- reculent
| | terugwijken (v) [raison] - teruggeweken
- wijken terug
- wijkt terug
- weken terug
- week terug
| |
| reculer (v) [personne] - aies reculé
- aient reculé
- recules
- reculent
| | terugtreden (v) [personne] - teruggetreden
- treedt terug
- treden terug
- traden terug
- trad terug
| |
| reculer (v) [raison] - aies reculé
- aient reculé
- recules
- reculent
| | terugtreden (v) [raison] - teruggetreden
- treedt terug
- treden terug
- traden terug
- trad terug
| |
| reculer (v) [se retirer] - aies reculé
- aient reculé
- recules
- reculent
| | terugtreden (v) [se retirer] - teruggetreden
- treedt terug
- treden terug
- traden terug
- trad terug
| |
| reculer (v) [général] - aies reculé
- aient reculé
- recules
- reculent
| | achteruitwijken (v) [général] - achteruitgeweken
- wijkt achteruit
- wijken achteruit
- weken achteruit
- week achteruit
| |
| reculer (v) [mouvement] - aies reculé
- aient reculé
- recules
- reculent
| | achteruitwijken (v) [mouvement] - achteruitgeweken
- wijkt achteruit
- wijken achteruit
- weken achteruit
- week achteruit
| |
| reculer (v) [personne] - aies reculé
- aient reculé
- recules
- reculent
| | achteruitwijken (v) [personne] - achteruitgeweken
- wijkt achteruit
- wijken achteruit
- weken achteruit
- week achteruit
| |
| reculer (v) [raison] - aies reculé
- aient reculé
- recules
- reculent
| | achteruitwijken (v) [raison] - achteruitgeweken
- wijkt achteruit
- wijken achteruit
- weken achteruit
- week achteruit
| |
| reculer (v) [se retirer] - aies reculé
- aient reculé
- recules
- reculent
| | achteruitwijken (v) [se retirer] - achteruitgeweken
- wijkt achteruit
- wijken achteruit
- weken achteruit
- week achteruit
| |
| reculer (v) [To move a vehicle backwards] - aies reculé
- aient reculé
- recules
- reculent
| | achteruitrijden (v) [To move a vehicle backwards] - achteruitgereden
- rijden achteruit
- rijdt achteruit
- reed achteruit
- reden achteruit
| |
| reculer (v) [personne] - aies reculé
- aient reculé
- recules
- reculent
| | teruglopen (v) [personne] - teruggelopen
- loopt terug
- lopen terug
- liep terug
- liepen terug
| |
| reculer (v) [se retirer] - aies reculé
- aient reculé
- recules
- reculent
| | teruglopen (v) [se retirer] - teruggelopen
- loopt terug
- lopen terug
- liep terug
- liepen terug
| |
| reculer (v) [fusil] - aies reculé
- aient reculé
- recules
- reculent
| | terugspringen (v) [fusil] - teruggesprongen
- springt terug
- springen terug
- sprong terug
- sprongen terug
| |
| reculer (v) [général] - aies reculé
- aient reculé
- recules
- reculent
| | achteruitgaan (v) [général] - achteruitgegaan
- gaan achteruit
- gaat achteruit
- ging achteruit
- gingen achteruit
| |
| reculer (v) [mouvement] - aies reculé
- aient reculé
- recules
- reculent
| | achteruitgaan (v) [mouvement] - achteruitgegaan
- gaan achteruit
- gaat achteruit
- ging achteruit
- gingen achteruit
| |
| reculer (v) [personne] - aies reculé
- aient reculé
- recules
- reculent
| | achteruitgaan (v) [personne] - achteruitgegaan
- gaan achteruit
- gaat achteruit
- ging achteruit
- gingen achteruit
| |
| reculer (v) [raison] - aies reculé
- aient reculé
- recules
- reculent
| | achteruitgaan (v) [raison] - achteruitgegaan
- gaan achteruit
- gaat achteruit
- ging achteruit
- gingen achteruit
| |
| reculer (v) [se retirer] - aies reculé
- aient reculé
- recules
- reculent
| | achteruitgaan (v) [se retirer] - achteruitgegaan
- gaan achteruit
- gaat achteruit
- ging achteruit
- gingen achteruit
| |
| reculer (v) [général] - aies reculé
- aient reculé
- recules
- reculent
| | teruglopen (v) [général] - teruggelopen
- loopt terug
- lopen terug
- liep terug
- liepen terug
| |
| reculer (v) [général] | | zich terugtrekken (v) [général] | |
| reculer (v) [mouvement] | | zich terugtrekken (v) [mouvement] | |
| reculer (v) [personne] | | zich terugtrekken (v) [personne] | |
| reculer (v) [raison] | | zich terugtrekken (v) [raison] | |
| reculer (v) [se retirer] | | zich terugtrekken (v) [se retirer] | |
| reculer (v) [général] - aies reculé
- aient reculé
- recules
- reculent
| | terugwijken (v) [général] - teruggeweken
- wijken terug
- wijkt terug
- weken terug
- week terug
| |
| reculer (v) [mouvement] - aies reculé
- aient reculé
- recules
- reculent
| | terugwijken (v) [mouvement] - teruggeweken
- wijken terug
- wijkt terug
- weken terug
- week terug
| |
| reculer (v) [personne] - aies reculé
- aient reculé
- recules
- reculent
| | terugwijken (v) [personne] - teruggeweken
- wijken terug
- wijkt terug
- weken terug
- week terug
| |