La recherche du mot échapper a 20 plusieurs résultats
FR Français NL Néerlandais
échapper (v) [idée] ontglippen (v) [idée]
échapper (v) [to escape from] ontvluchten (v) [to escape from]
échapper (v) [éluder] ontspringen aan (v) [éluder]
échapper (v) [danger] ontspringen aan (v) [danger]
échapper (v) [éluder] ontkomen aan (v) [éluder]
FR Français NL Néerlandais
échapper (v) [danger] ontkomen aan (v) [danger]
échapper (v) [éluder] ontkomen (v) [éluder]
échapper (v) [to escape from] ontkomen (v) [to escape from]
échapper (v) [danger] ontkomen (v) [danger]
échapper (v) [objet] ontglippen (v) [objet]
échapper (v) [danger] ontsnappen aan (v) [danger]
échapper (v) [idée] ontgaan (v) [idée]
échapper (v) [éluder] ontwijken (v) {n} [éluder]
échapper (v) [danger] ontwijken (v) {n} [danger]
échapper (v) [to escape from] ontlopen (v) [to escape from]
échapper (v) [éluder] ontsnappen (v) [éluder]
échapper (v n) [to get free] ontsnappen (v n) [to get free]
échapper (v) [idée] ontsnappen (v) [idée]
échapper (v) [danger] ontsnappen (v) [danger]
échapper (v) [éluder] ontsnappen aan (v) [éluder]